Page Title

Publicaties

Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.

The relationship between unemployment duration and education - The case of school leavers in Belgium [ Working Paper 10-15 - ]

In deze studie onderzoeken wij de uitstroomkansen uit werkloosheid naar opleiding niveau in België tijdens twee periodes die gekenmerkt werden door respectievelijk sterke (2002-2007) en zwakke (2009-2014) economische groei. Onze geraamde uitstroomkansen bevestigen dat jonge werklozen met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk meer kans hebben om de werkloosheid te verlaten. Bovendien namen de uitstroomkansen van laag- en middelhooggeschoolde schoolverlaters duidelijk af tussen de twee periodes. De sanctie voor een lager opleidingsniveau steeg licht, terwijl het voordeel voor hoger onderwijs van het lange type versterkt werd. Tot slot blijkt uit onze resultaten dat er aanmerkelijke heterogeniteit bestaat volgens gewest van verblijf en geslacht.

  Auteurs

Marie Duvivier (A),
 
A : Auteur, C : Contribuant

  Publicatietype

Working Papers

De Working Paper presenteert een studie of analyse die het FPB op eigen initiatief uitvoert.

Uit eerder onderzoek bleek dat onderwijs een aanzienlijke impact heeft op arbeidsmarktresultaten, zoals lonen en werkgelegenheid. Onderwijs bevordert de vaardigheden van personen zodat zij productiever worden en hierdoor betere kansen op de arbeidsmarkt krijgen. Daarenboven zou onderwijs kunnen zorgen voor een efficiëntere koppeling tussen vacatures en werkzoekenden, aangezien hoger opgeleide werknemers over een ruimere waaier aan jobmogelijkheden beschikken. In deze studie willen wij de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarktresultaten in België onderzoeken. Wij richten ons meer bepaald op de relatie tussen werkloosheidsduur en opleidingsniveau onder jonge werklozen zonder werkervaring. De jeugdwerkloosheidsgraad ligt structureel hoger in België in vergelijking met andere Europese landen, in het bijzonder voor laaggeschoolde jongvolwassenen. Hoewel jeugdwerkloosheid het meest acuut is in Brussel en Wallonië, vormt het ook een probleem in Vlaanderen, waar de verhouding tussen jeugd- en volwassen werkloosheidsgraad zeer groot is.

Wij wenden een empirische methodologie aan om de uitstroomkansen uit werkloosheid naar opleidingsniveau te onderzoeken tijdens twee periodes die gekenmerkt werden door respectievelijk sterke (2002-2007) en zwakke (2009-2014) economische groei. Naast het opleidingsniveau, bevatten onze gegevens informatie over andere individuele kenmerken, zoals geslacht, leeftijd, gewest van verblijf en nationaliteit. Via onze methodologie kan bepaald worden welke onderwijsdiploma's verbonden zijn met hoge en lage uitstroomkansen aan het begin van de loopbaan, rekening houdend met waargenomen en niet-waargenomen individuele kenmerken. Door de twee beschouwde periodes met elkaar te vergelijken, kunnen wij de evolutie van die relatie in de tijd onderzoeken. Naast de conjunctuurcyclus, kunnen factoren zoals veranderingen in het arbeidsaanbod van jongeren en arbeidsmarktmaatregelen een invloed hebben op die evolutie.

Onze belangrijkste bevindingen kunnen als volgt samengevat worden. Ten eerste zijn de uitstroomkansen sterk afhankelijk van het opleidingsniveau van de schoolverlaters. De kans om de werkloosheid te verlaten is groter voor jonge afgestudeerden met een diploma hoger onderwijs. Daarenboven tonen onze resultaten dat dit effect op een dubbele manier in de tijd versterkt is. Niet alleen steeg de sanctie verbonden aan een lager opleidingsniveau, ook het voordeel voor langer hoger onderwijs werd nog sterker. Onze resultaten zijn verenigbaar met theorieën die technische veranderingen ten gunste van bepaalde vaardigheden en arbeidspolarisatie als verklaring aanduiden voor de hogere werkloosheidsgraad en langere werkloosheidsduur onder laag- en middelhooggeschoolde werknemers. Bovendien lijkt ‘overkwalificatie’, gezien de korte tijd tussen de periodes in onze studie, een waarschijnlijke verklaring voor de verdere achteruitgang tijdens die periode.

Ten tweede laten onze gegevens toe de verschillen in de uitstroomkansen uit werkloosheid tussen de drie gewesten te vergelijken. Hoewel de uitstroomkansen in Vlaanderen, ongeacht het diploma hoger liggen dan in de twee andere gewesten, is dat voordeel relatief groter voor laag- en middelhooggeschoolde personen. Na de grote recessie van 2008 vermindert het vermogen om laaggeschoolde schoolverlaters op te nemen in Vlaanderen evenwel sterker. Omgekeerd is in Wallonië het verschil ten gunste van hooggeschoolde schoolverlaters groter, vooral in het geval van een masterdiploma. Dat kenmerk wordt ook verscherpt na de grote recessie en is wellicht het gevolg van verdringing, waardoor hoger opgeleide jongeren werk aannemen waarvoor ze overgekwalificeerd zijn. Tot slot is Brussel het enige gewest dat erin slaagt een verdere achteruitgang te vermijden van de uitstroomkansen van laag- en middelhooggeschoolde jongeren na de grote recessie.

Ten derde wijzen onze resultaten op de aanwezigheid van negatieve afhankelijkheidsduur in de uitstroomkansen in Vlaanderen. Echte negatieve afhankelijkheidsduur geeft aan dat de kansen om de werkloosheid te verlaten verminderen naarmate de werkloosheid langer duurt, ofwel door stigmatisering ofwel door een verlies van vaardigheden of motivatie. Omgekeerd wijst de afwezigheid van negatieve afhankelijkheidsduur erop dat lange werkloosheid het gevolg is van de kenmerken van de werkloze aan het begin van de periode van werkloosheid. We vinden geen bewijs van negatieve afhankelijkheidsduur in Brussel en Wallonië. Afhankelijkheidsduur komt echter ook bij schoolverlaters met een masterdiploma en, in mindere mate, met een bachelordiploma na de eerste zes maanden. Alle andere diploma's vertonen een redelijk constante uitstroomkans uit werkloosheid na de eerste zes maanden.

Ten vierde tonen onze resultaten, zij het indirect, enkele van de effecten van de in 2004 ingevoerde toezichtprocedure. Hoewel het verlies van uitkeringen een grotere impact heeft op de uitstroomkansen van schoolverlaters in Wallonië dan die in de twee andere gewesten, heeft het ook een relatief grotere invloed op laag- en middelhooggeschoolde schoolverlaters dan op die met een bachelor- of masterdiploma.

Tot slot tonen onze resultaten dat vrouwelijke schoolverlaters er steeds beter in slagen de werkloosheid te verlaten in vergelijking met mannen. Hoewel in de periode 2002-2007 enkel hooggeschoolde vrouwen gelijkaardige of hogere uitstroomkansen hadden dan mannen, is dat ook het geval in de periode 2009- 2014 voor laag- en middelhooggeschoolde vrouwen (met uitzondering van de schoolverlaters met een diploma lager secundair onderwijs). Werkgelegenheidsmaatregelen – zoals ‘Dienstencheques' – die gericht zijn op laaggeschoolde werknemers spelen mogelijk een belangrijke rol in die evolutie. De resultaten naar geslacht vertonen ook regionale verschillen. Zo presteren vrouwen nog steeds minder goed dan mannen in Wallonië en beter in Vlaanderen. In Brussel is er geen significant verschil tussen mannen en vrouwen.

  Verwante documenten

    None

  Beschikbare gegevens

None

Please do not visit, its a trap for bots