Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Thema's
De studies van het FPB beslaan 11 hoofdthema’s: Arbeidsmarkt, Duurzame ontwikkeling, Energie, Internationale economie, Macro-economische vooruitzichten en analyses, Milieu-economische rekeningen en analyses, Overheidsfinanciën, Sectoralerekeningen en -analyses, Sociale bescherming, demografie en toekomstverkenning, Structurele Studiën, Transport.
Omdat minimumregelingen (de minimumpensioenen en het minimumrecht per loopbaanjaar) en gelijkgestelde periodes overwegend ten goede komen aan gepensioneerde vrouwen, verkleinen ze de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zonder minimumregelingen zou de pensioenkloof 37% bedragen in plaats van 31% en zonder gelijkgestelde periodes 43% in plaats van 31%. Dat blijkt uit een onderzoek van het Federaal Planbureau op basis van gegevens van 2017. Het onderzoek werd gefinancierd door de FOD Sociale Zekerheid.
Dit rapport toont dat de minimumregelingen (de minimumpensioenen alsook het minimumrecht per loopbaanjaar) en de gelijkgestelde periodes de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen verminderen. Als we veronderstellen dat er geen minimumregelingen bestaan, dan zou de pensioenkloof 37% bedragen in plaats van 31%. Veronderstellen we dat de gelijkgestelde periodes niet langer worden toegekend, dan zou de kloof 43% bedragen in plaats van 31%. De gelijkstelling deeltijds werk met behoud van rechten – één welbepaald type gelijkstelling – heeft een beperkte impact op de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zonder deze gelijkstelling zou de pensioenkloof 0,4 procentpunt hoger liggen.
De resultaten van dit rapport toont dat het gemiddelde pensioen van vrouwen lager ligt dan dat van mannen: in december 2017 bedroeg het gemiddelde bruto pensioenbedrag van vrouwelijke 65-plussers 1469 euro, tegenover 1920 euro bij mannen. De pensioenkloof tussen vrouwen en mannen bedroeg dus 24%. Dat de pensioenkloof niet hoger ligt kan in belangrijke mate worden toegeschreven aan het bestaan van afgeleide rechten. Zonder afgeleide rechten zou de kloof immers 50% bedragen.
Omdat afgeleide pensioenrechten (overlevings- en echtscheidingspensioenen) overwegend ten goede komen aan gepensioneerde vrouwen, verkleinen ze de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zonder deze pensioenen zou de pensioenkloof bij de huidige generatie gepensioneerde mannen en vrouwen in België stijgen van 24% naar 50%. Dat blijkt uit een onderzoek van het Kenniscentrum Pensioenen op basis van data van 2017.
Volgens nieuwe vooruitzichten van het Federaal Planbureau zou het armoederisico van de Belgische bevolking dalen tot 2030 en nadien opnieuw stijgen, al zijn er verschillen per leeftijdsgroep. Onder meer door de stijging van de werkgelegenheid ondervindt de bevolkingsgroep tussen 55 en 66 jaar de sterkste daling van het armoederisico. De daling bij de ouderen (67+) komt pas ten einde in de jaren 2040, gevolgd door een stijging vanaf het begin van de jaren 2050.
Naast het onderzoek naar de weerslag van de vergrijzing op de financiële houdbaarheid van de pensioenen, bestudeert het FPB ook de verdelingsaspecten van allerlei inkomensondersteunende maatregelen met een bijzondere focus op pensioenmaatregelen en bijstandsuitkeringen voor ouderen.
Naast een analyse van de doelmatigheid van de wettelijke pensioenen en de bijstand in de strijd tegen armoede en van de evolutie van de armoedegraad op basis van verschillende databanken, worden ook de volgende instrumenten gebruikt: