Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Het verwachte herstel van de economische activiteit in Europa en België past in een neerwaarts herzien groeiscenario (16/05/2013)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

De economische activiteit in België stagneert sinds midden 2011. Volgens de "Economische vooruitzichten 2013-2018" zou de Belgische economie opnieuw aanknopen met een beperkte positieve groei. Dat scenario gaat echter gepaard met belangrijke onzekerheden.

  • De economische activiteit in de eurozone zou terugvallen in 2013 (-0,3 %), net zoals in 2012 (-0,6 %). Het herstel zou in de loop van 2013 inzetten en leiden tot een groei van 1,1 % in 2014. Op middellange termijn zou de groei slechts in beperkte mate toenemen tot 1,6 % aan het einde van de periode. Hoewel de evolutie van de Belgische economische activiteit de zwakke Europese groei weerspiegelt, zou de Belgische groei boven het gemiddelde van de eurozone blijven. De Belgische economische groei zou 0,2 % bedragen in 2013, 1,2 % in 2014 en geleidelijk aantrekken op middellange termijn tot 1,9 % in 2018.
  • Ondanks die sombere conjunctuur zou de werkgelegenheid zich handhaven in 2013. De werkgelegenheidsgroei zou bescheiden zijn in 2014-2015 en iets uitgesprokener nadien. De terugval van de werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid zou zich voortzetten. De jobcreatie in de marktdiensten zorgt dus voor een stabilisering van de totale werkgelegenheid in 2013 en vormt de belangrijkste motor voor de werkgelegenheidsgroei in de projectie.
  • De werkloosheid zou fors toenemen over de periode 2013-2015. Vanaf 2016 zouden de versnelling van de werkgelegenheidsgroei en de groeivertraging van de beroepsbevolking leiden tot een terugval van de werkloosheid en van de werkloosheidsgraad, die in 2018 opnieuw zijn niveau van vóór de crisis zou benaderen.
  • De zwakke conjunctuur, de daling van de grondstoffenprijzen, met name de energieprijzen, en de sterke wisselkoers van de euro veroorzaken een afkoeling van de inflatie in Europa die zich sterker doorzet in België, vooral door de overheidsmaatregelen m.b.t. bepaalde prijzen en loonkosten. Voor het eerst sinds vele jaren zou de Belgische inflatie in 2013-2014 lager zijn dan het gemiddelde van de eurozone.
  • De totale broeikasgasemissies zouden ruimschoots onder de grens van het Kyotoprotocol voor de periode 2008-2012 blijven. De emissies van de sectoren die niet vallen onder het Europees emissiehandelssysteem zouden de vastgelegde maximumwaarde echter licht overschrijden. Het terugdringen van de emissies en het verhogen van het aandeel van hernieuwbare energie tegen 2020 blijven een uitdaging.
  • Het tekort van de gezamenlijke overheid bedroeg 3,9 % van het bbp in 2012, vooral als gevolg van de herkapitalisatie van Dexia, en zou in 2013, voor het eerst sinds 2009, onder de grens van 3 % duiken. Zonder nieuwe maatregelen zou het tekort 2,5 % van het bbp bereiken in 2018. De overheidsschuld zou tijdens de projectieperiode in de buurt van 100 % van het bbp blijven.
  • Uitgaande van de beschikbare informatie bij het afsluiten van deze Vooruitzichten op 22 april 2013, wordt het tekort voor 2013 geraamd op 2,9 % van het bbp. Onder dit voorbehoud vereist de vermindering van het tekort in 2013 zoals voorzien in het Belgisch Stabiliteitsprogramma van april 2013 nog de uitvoering van sommige maatregelen genomen op de verschillende beleidsniveaus. Dat geldt ook voor de realisatie van het beoogde structureel evenwicht in 2015 uit het Stabiliteitsprogramma.

De eurozone zou slechts geleidelijk uit de recessie komen

De groei van de wereldeconomie is verder vertraagd van 4,0 % in 2011 tot 3,2 % in 2012, vooral als gevolg van de Europese schuldencrisis. De vrees voor het uiteenvallen van de eurozone, de onrust op de financiële markten en het restrictieve begrotingsbeleid hebben geleid tot een recessie in de eurozone (-0,6 %) en tot een groeivertraging in de opkomende economieën.

De economische activiteit in de eurozone zou in de loop van 2013 zeer langzaam hernemen, maar op jaarbasis licht terugvallen (-0,3 %). De groei van de Amerikaanse economie en van de wereldeconomie zouden respectievelijk 1,9 % en 3,3 % bedragen in 2013.

In 2014 zou de eurozone met 1,1 % groeien. De Amerikaanse groei zou ook versnellen tot 3,0 %. Het mondiaal bbp zou toenemen met 4,0 %. Over de periode 2015-2018 zou de gemiddelde jaarlijkse groei van de wereldeconomie ongeveer 4,5 % bedragen, terwijl de eurozone gemiddeld met 1,6 % en de Verenigde Staten met 3,3 % zouden groeien.

De voornaamste negatieve risico's voor deze groeivooruitzichten zijn duidelijk gekoppeld aan de schuldencrisis en de evolutie van de financiële sector in de eurozone. Anderzijds zouden de gelijktijdige begrotingsinspanningen in de geavanceerde economieën het economisch herstel kunnen hypothekeren, hoewel dat risico eerder kleiner wordt gezien de versoepeling van de trajecten naar een begrotingsevenwicht. De Belgische economie groeit bescheiden maar sterker dan die van de eurozone Hoewel de timing van het herstel van de Belgische economie vergelijkbaar is met die van de eurozone, blijft de Belgische economische groei hoger dan het gemiddelde van de eurozone. Het Belgisch bbp daalde met 0,2 % in 2012 en zou in 2013 nauwelijks groeien (+0,2 %).

Bij ongewijzigd beleid en ongewijzigde wetgeving zouden alle componenten van de binnenlandse vraag, alsook de uitvoer, vanaf 2014 opnieuw een sterkere groei laten optekenen. Met een groei van amper 1,2 % zou het Belgisch bbp in 2014 zijn beste prestatie neerzetten sinds drie jaar. Dat herstel zou zich in de loop van de periode 2015-2018 bevestigen, waardoor de gemiddelde jaarlijkse groei van het Belgisch bbp 1,7 % zou bedragen.

Als gevolg van een positieve netto-uitvoer die blijft toenemen, zou het overschot van de lopende verrichtingen met het buitenland gestaag stijgen van 1,4 % van het bbp in 2013 tot 2,8 % van het bbp aan het einde van de periode.

De inflatie koelt duidelijk af

De Belgische inflatie, gemeten op basis van het nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen (NICP), bedroeg 2,8 % in 2012. Met een toename van het NICP van 0,9 % en een toename van de deflator van de particuliere consumptie van 1,2 %, zou de inflatie in 2013 afkoelen t.o.v. 2012 en onder de inflatie van de eurozone liggen. De prijsdalingen voor energieproducten en een reeks federale maatregelen, leveren de belangrijkste bijdrage tot die vertraging. De inflatie zou vervolgens relatief laag blijven (1,2 % in 2014, ongeveer 1,6 % nadien).

Gelet op de bevriezing van de lonen vóór indexering en de nieuwe socialebijdrageverminderingen, zouden de nominale uurloonkosten slechts met 1,4 % stijgen dit jaar en met 1,1 % in 2014. Door de uiterst geringe versnelling van de productiviteitsgroei in 2013 en 2014, zouden de loonkosten per eenheid product echter stijgen met respectievelijk 1,3 % en 0,6 %.

Vanaf 2015 zouden bijkomende loonlastenverlagingen toegekend worden op voorwaarde dat de loonnorm voor de periode 2013-2014 en de nog te bepalen loonnorm voor de periode 2015-2016 nageleefd worden. Dit scenario houdt echter geen rekening met die maatregel omdat de uitwerking ervan afhangt van een aantal parameters die momenteel niet gekend zijn. Vanaf 2015 zouden de bruto-uurlonen vóór indexering gemiddeld met 0,6 % per jaar stijgen en de nominale uurloonkosten met 2,1 %. Gegeven een productiviteitsgroei in de marktsector van 0,9 % per jaar, zouden de loonkosten per eenheid product toenemen met gemiddeld 1,2 % per jaar over de periode 2015-2018.

Vrijwel nulgroei van de werkgelegenheid in 2013, gevolgd door een geleidelijke herneming

Ondanks de ongunstige conjunctuur en de terugval van de werkgelegenheid bij de overheid, zou de totale binnenlandse werkgelegenheid dit jaar niet dalen door de stagnering van de uurproductiviteit. Binnen de marktbedrijfstakken zou de verwerkende nijverheid bijna 10 000 banen verliezen, terwijl de marktdiensten een winst van 17 000 eenheden zouden boeken. Nadien zou de groei van de werkgelegenheid in de marktbedrijfstakken geleidelijk versnellen en vanaf 2016 oplopen tot gemiddeld 1,1 % per jaar. Over de volledige projectieperiode stijgt de binnenlandse werkgelegenheid met 172 000 personen. De marktdiensten blijven de belangrijkste motor voor die toename (+211 000 banen), terwijl de verwerkende nijverheid 36 000 banen verliest en de bouwnijverheid 13 000 banen wint. Binnen de marktdiensten is de werkgelegenheidsgroei uitsluitend te danken aan de dienstenchequewerkgelegenheid en de bedrijfstakken 'gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening' en 'overige marktdiensten'. Bij de overheid neemt de werkgelegenheid opnieuw toe vanaf 2015 (met 9 000 banen op vier jaar tijd). Die groei van de overheidstewerkstelling zou zich integraal situeren in het onderwijs. De werkgelegenheidsgraad, zoals bepaald in het kader van de EU2020-strategie, zou toenemen van 67 % in 2013 tot 68,4 % in 2018, wat nog ver onder de doelstelling ligt van 73,2 % tegen 2020.

De werkloosheid zou fors oplopen tijdens de periode 2013-2015 (met 52 000 personen), omdat de werkgelegenheidsgroei slechts langzaam terug aantrekt terwijl het arbeidsaanbod aanzienlijk toeneemt. De werkloosheidsgraad (administratief concept FPB) zou daardoor stijgen van 12,1 % in 2012 tot 12,8 % in 2015. Vanaf 2016 zouden de sterkere werkgelegenheidsgroei en de groeivertraging van de beroepsbevolking leiden tot een terugval van de werkloosheid (-50 000 personen over de periode 2016-2018) en van de werkloosheidsgraad, die in 2018 opnieuw zijn niveau van vóór de crisis zou benaderen, namelijk 11,7 %. Tot slot merken we op dat de geharmoniseerde Eurostat-werkloosheidsgraad (gemeten op basis van de Enquête naar de arbeidskrachten) 7,8 % zou bedragen in 2018, tegenover 7,6 % in 2012.

De totale broeikasgasemissies liggen onder het plafond van het Kyotoprotocol

Over de periode 2008-2012 zouden de totale BKG-emissies gemiddeld 126,1 miljoen ton (Mt) CO2-equivalenten bedragen. Dat is ruim onder het plafond van 134,8 Mt CO2-equivalenten zoals vastgesteld in het kader van het Kyotoprotocol. De emissies die niet vallen onder het Europees systeem van CO2-emissiehandel (non-ETS-sectoren) zouden 1 Mt CO2-equivalenten boven het toegewezen plafond uitkomen. Op basis daarvan zal België een inschatting moeten maken van de hoeveelheid flexibiliteitsmechanismen die het zal aanwenden om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Tegen 2020 zal België ook moeten voldoen aan een aantal doelstellingen die op Europees niveau werden vastgelegd en opgedeeld zijn per lidstaat. Zo zullen de non-ETS-sectoren hun emissies moeten terugdringen tegen 2020 (-15 % t.o.v. 2005 op Belgisch niveau). Volgens deze Vooruitzichten zouden de emissies van de non-ETS-sectoren tussen 2005 en 2018 dalen met 9 %. Daarnaast kreeg België een doelstelling toegewezen van 13 % hernieuwbare energie in het bruto energie-eindverbruik tegen 2020 en van 10 % hernieuwbare brandstoffen in het verbruik van de vervoerssector. Bij ongewijzigd beleid zouden die aandelen in België resp. 11,2 % en 6 % bereiken in 2018.

Het tekort van de gezamenlijke overheid zou minder dan 3 % van het het bbp bedragen in 2013

Ondanks de zwakke economische groei, zou het tekort van de gezamenlijke overheid, rekening houdend met de beschikbare informatie bij het afsluiten van deze Vooruitzichten, afnemen van 3,9 % van het bbp in 2012 tot 2,9 % van het bbp dit jaar. Die evolutie wordt verklaard door de weerslag van de herkapitalisatie van Dexia Group in 2012 en de terugval van de investeringen van de lagere overheid, alsook door het restrictieve begrotingsbeleid van de verschillende beleidsniveaus.

Het verschil tussen het verwachte overheidstekort voor 2013 (2,9 % van het bbp) en het tekort aangekondigd in het Stabiliteitsprogramma (2,5 % van het bbp) is toe te schrijven aan verschillende factoren. Deze Vooruitzichten werden opgesteld rekening houdend met de maatregelen die reeds genomen en voldoende gekend waren op de afsluitdatum van deze Vooruitzichten om er een evaluatie van te kunnen maken. De voorlopige evaluatie van de impact van de federale begrotingscontrole 2013 inzake uitgavenvermindering en belastingopbrengst vormt dus een eerste bron van verschil. Een andere oorzaak achter het verschil houdt verband met het gebrek aan coördinatie tussen de beleidsniveaus: de federale begroting gaat uit van een stopzetting van de uitgaven die betrekking hebben op de zogenaamde usurperende bevoegdheden, een hypothese die hier niet wordt overgenomen omdat de concretisering ervan op dit moment nog afspraken tussen de federale overheid en de gefedereerde entiteiten vereist. Deze Vooruitzichten houden eveneens geen rekening met de begrotingscontroles van de gefedereerde entiteiten, behalve met die van de Vlaamse Gemeenschap, aangezien ze niet beschikbaar waren op de afsluitdatum. Voor de lagere overheid zijn de huidige vooruitzichten minder optimistisch dan het stabiliteitsprogramma dat rekent op een begrotingsoverschot.

Bij ongewijzigd beleid zou het tekort van de gezamenlijke overheid in 2014 opnieuw 3 % van het bbp bedragen. Die verslechtering wordt voornamelijk verklaard door het eenmalig karakter van bepaalde maatregelen die in 2013 werden genomen. Het tekort zou vervolgens slinken van 2,9 % van het bbp in 2015 tot 2,5 % in 2018. Het structureel tekort zou echter stijgen op het einde van de periode en aldus een deel van de in 2012 en 2013 geboekte verbeteringen tenietdoen. De groei van de uitgaven die gelinkt zijn aan de vergrijzing (pensioenen en gezondheidszorg) overstijgt duidelijk de groei van het potentieel bbp (in tegenstelling tot de meeste andere overheidsuitgaven die sinds de crisis slechts zeer gematigd stijgen). Er zullen dus aanzienlijke inspanningen nodig zijn om het traject van het Stabiliteitsprogramma (i.e. een structureel begrotingsevenwicht in 2015) te volgen.

Binnen Entiteit 1 zou de sociale zekerheid over de volledige projectieperiode een begrotingsevenwicht kennen in de veronderstelling dat de evenwichtsdotatie betaald door de federale overheid behouden blijft. De geleidelijke toename van die dotatie verhindert dat het tekort van de federale overheid daalt; het tekort van de federale overheid zou tijdens de volledige periode relatief stabiel blijven rond 2,9 % van het bbp. Binnen Entiteit II zouden de gemeenschappen en de gewesten in 2013 een licht tekort vertonen, dat geleidelijk zou verdwijnen en veranderen in een overschot van 0,4 % van het bbp op middellange termijn. De rekening van de lagere overheid zou in evenwicht blijven tot 2016 en vervolgens lichte tekorten vertonen in de aanloop naar de lokale verkiezingen.

Onder voorbehoud van het in rekening brengen van maatregelen gericht op het beperken van de overheidsschuld die genomen werden na het afsluiten van deze Vooruitzichten, zou de overheidsschuld verder toenemen en meer dan 100 % van het bbp bedragen in 2013. Op middellange termijn zou de schuldgraad licht dalen en onder de grens van 100 % van het bbp uitkomen in 2018.

 

Voor meer informatie: Francis Bossier, 02/507.74.43, fb@plan.be -  Igor Lebrun, 02/507.73.49, il@plan.be

  Beschikbare gegevens

None
Please do not visit, its a trap for bots